Imágenes de páginas
PDF
EPUB

raakte in een conflict met de Europeesche mogendheden, hetwelk ten slotte op de Engelsche expeditie uitliep, die hem troon en leven kostte. Deze geheele geschiedenis wordt door den heer Van Balen onderhoudend en, voor zoover wij kunnen oordeelen, trouw wedergegeven; om den titel van roman te verdienen, zijn door het verhaal liefdesavonturen en verraderijen heengeweven. Deze romantische inmengsels, vooral de schoone eigenschappen en edelaardige gevoelens, waarmede de schrijver zijne hoofdpersonen versiert, komen ons echter voor, niet zeer met den geest van dit minder dan half beschaafd volk van Noord-Afrikaansche Christenen te strooken. Volgens het getuigenis toch van Marshfield Parkyns, die van 1844 tot 1847 in het land woonde en geheel volgens de zeden daarvan leefde, zijn de Abessiniërs ruw, lui, gierig, bijgeloovig, wraakzuchtig, onoprecht en kennen zij onder anderen geene huwelijkstrouw. In den roman van den heer Van Balen, die blijkens enkele plaatsen (I. 266 bij voorbeeld) met het werk van Parkyns bekend is, worden daarentegen de meeste personen, die den bloeddorstigen en ontrouwen koning der koningen omgeven, voorgesteld als verlichte, werkzame, gulhartige schepselen, trouwe onderdanen, minnaars en echtgenooten. Wel komen er een paar verraders en schurken bij, en 't is waar die zijn dan ook in de wol geverfd van allerlei slechtheid en snoodheid. Dat neemt echter niet weg, dat Hiram een lezenswaardig boek is, waaraan veel zorg is besteed en dat getuigenis geeft van des schrijvers ijverige studie van de zeden, gewoonten en toestanden in dat schoone land, welks bloedige geschiedenis hij erin beschrijft.

[ocr errors]

Ook voor ditmaal leverde de oogst niet veel schoone of gave vruchten op. Voor den beoordeelaar is dat zeker niet aangenaam; hij toch is ook lezer, ja, meer dan een gewoon lezer; elke teleurstellende lectuur moet hem dubbel treffen. Wanneer men de houding van sommigen onzer letterkundigen tegenover de critiek gadeslaat we beroepen. ons op de korte voorrede van een der heden besproken romans ontwaart men, dat zij er anders over denken. Volgens hen kunnen hunne werken alleen ongunstig beoordeeld worden hetzij door onkundigen, hetzij door laaghartige lieden, die hun vijandig en afgunstig zijn. Dit is eene ongelukkige opvatting, omdat er van de zijde der critiek zoo weinig tegen te zeggen valt, en omdat ze den auteur zelven toch van den anderen kant ook weder blootgeeft. Men kan kwalijk betoogen, dat men niet onkundig, dat men geen heimelijk vijand of benijder van den schrijver is. Van den anderen kant loopt een auteur, die zijne geraaktheid over eene ongunstige beoordeeling lucht, gevaar, dat men hem toevoegt: qui se fâche a tort. Maar ongelukkig zijn onze schrijvers verwend; hoor maar eens, hoe ze op die weinigen onder de beoordeelaars schelden, die eene onaangename waarheid durven uiten! Wat ons aangaat, wij zouden tot alle over

onheusche of te strenge critiek klagende schrijvers willen zeggen: neemt zelf dit werk ter hand. Leest onpartijdig uw eigen boek en beantwoordt dan in gemoede de vraag, of gij er de letterkunde van uw land blijvend mede verrijkt hebt. Zoo ge u met het antwoord bezwaard acht, raadpleegt dan bevoegde personen, niet de onkundige of nijdige recensenten, maar de groote mannen der kunst, De Balzac, Thackeray. Leest en herleest hunne romans; neemt dan den uwen nog eens op; gij zult wel eindigen met van onze meening te worden, dat de hedendaagsche lettervruchten van Nederland zeer, zéér ver bij die modellen achter staan en dat onze letterkundige critiek inderdaad een bewijs van groote onkunde of partijdigheid zou geven, indien zij gebrekkig werk als een meesterstuk prees.

NIEUWE UITGAVEN EN VERTALINGEN.

In Baren en Oudgasten, Indische schetsen door G. Valette ('s Gravenhage, H. J. Stemberg), vinden wij een achttal verhalen en beschouwingen, aan Indische toestanden ontleend of op Indië betrekking hebbende. Evenals alles, wat over onze overzeesche bezittingen geschreven wordt, zal dit boek zeker zijn weg wel vinden bij het lezend publiek, waarvoor de Indische maatschappij, zoowel de inlandsche als de Europeesche, nog veelal een gesloten boek is, ofschoon er in de latere tijden door talentvolle schrijvers en geestige penteekenaars menige bladzijde van is opengeslagen. Al munten de schetsen van den heer Valette niet uit door nieuwheid, karakterteekening, dichterlijke opvatting of scherp vernuft, zij hebben de verdienste van vlug en los geschreven te zijn en mogen dus tot de onderhoudende lectuur gerekend worden.

De mededeeling in de dagbladen, dat de schrijfster der Schetsen naar het leven, (door mevr. Quarles Amersfoort, A. H. Slothouwer), geen recht heeft op dien geachten naam, maar dien eenvoudig als nom de plume heeft aangenomen, om hare onbeduidende waar aan den man te brengen, heeft ons verlicht. Wij konden ons maar niet verklaren, dat de drie in dit boekje voorkomende verhalen konden geschreven zijn door eene vrouw, wier geachte naam eene zekere mate van beschaving en savoir vivre deed onderstellen. Nu het ons gebleken is, dat de naam onrechtmatig is gevoerd, verwondert ons niets meer en nemen wij de vrijheid dit boekje, waarvan de beuzelachtige inhoud en gebrekkige vorm met der schrijfster zelfgenoegzaamheid, gebrek

aan

taalkennis en onbekendheid met de eischen van een beschaafd publiek om den voorrang wedijveren, ter zijde te leggen. Wij zouden er niet van hebben gewaagd, zoo wij het ons niet jegens alle vrouwen, die den achtenswaardigen naam van Quarles dragen, tot plicht stelden, onze lezers tegen elk misverstand te waarschuwen.

Geen grooter contrast is denkbaar dan tusschen het zoo even vermeld boekje en de Natuur fantasien van G. Carelsen (Haarlem, H. D. Tjeenk Willink). De schrijfster toont zooveel warme waardeering van de natuur, zelfs in hare schijnbaar minst beduidende en onaantrekkelijkste vormen en schepselen, zooveel

waar gevoel en scherpzinnigheid; zij vertelt zoo eenvoudig en toch met zooveel kleur en gloed; zij weet zooveel humor en zooveel kleine trekken, die menschenkennis verraden, in hare schetsen te vlechten, dat dit boekje als een waar juweeltje van inhoud en vorm met nadruk kan aanbevolen worden. Eene vrouw, die zóó als schrijfster optreedt, geneest ons van de beklemde gewaarwording, die menige vrouwenschriftuur ons onwillekeurig aanjaagt. Op geene salontafel, in geen boudoir mag dit smaakvol uitgegeven werkje ontbreken. Het spreekt tot de stadsjuffertjes van andere, meer veredelende genoegens dan de zenuwspannende vermaken van het stadsleven; en aan de groote meerderheid der buiten de steden levende vrouwen kan het leeren, met hoe weinig moeite men bij een schijnbaar prozaïsch bestaan, in eene eentonige omgeving, zijn geest verrijken en zichzelf en den zijnen het leven veraangenamen kan.

Max Nordau. Parijs, Schetsen en beelden, uit het Duitsch, in 2 deelen. (Arnhem, J. Rinkes Jr.). Ziehier een Duitscher, door de beschrijving van de hoofdstad der vermaken zoozeer vervoerd, dat hij geheel naar den Franschen trant, los, luchtig en onderhoudend over zijn aantrekkelijk onderwerp keuvelt, menige wetenswaardige bijzonderheid van Parijs vertelt en ons alzoo. gelijken tred doet houden met de onophoudelijke beweging en verandering, die het ondergaat, zoodat wie het gisteren bezocht, het, zoo te zeggen, morgen weder veranderd vindt. Daarbij zet Nordau de Germaansche philosophie, de redeneerende zwaarmoedigheid, welke bij zijn onderwerp wel niet passen, maar die door zijne landgenooten wel bij nog veel minder passende gelegenheden uit den treure plegen gelucht te worden, geheel ter zijde, en we zijn er hem dankbaar voor. Kortom, het is een vermakelijk en onderhoudend boekje, dat in een net uiterlijk kleed door den uitgever aan ons wordt voorgesteld; alleen is de vertaling niet altijd evenredig aan het geestig origineel en aan de sierlijke uitgave.

De schilderijen van Jan van Scorel in het Museum Kunstliefde te Utrecht, beschreven en toegelicht door Mr. S. Muller Fz. Utrecht J. L. Beijers.

Ondanks de verklaring, afgelegd door den heer Muller in zijne voorrede van de Schilders-vereenigingen te Utrecht. Bescheiden uit het GemeenteArchief uitgegeven door Mr. S. Muller Fz. (besproken in De Tijdspiegel 1880, bl. 301) luidende : Wanneer ik gedwongen was een bepaald veld van archiefstudie bij uitsluiting tot het mijne te maken, dan zou de kunstgeschiedenis niet het vak mijner keuze z ij n❞ ontmoeten we hem met genoegen weder op een terrein, waarvan met recht getuigd kan worden, dat het, op Nederlandsch gebied althans, geene ontginners te over heeft.

Wederom heeft de heer Muller zich op kunsthistorisch gebied verdienstelijk gemaakt; want of het geschrift over de werken van Jan Scorel al dan niet een fragment van een grooteren arbeid uitmaakt, die, ten gevolge van omstandigheden, waaraan de Schrijver niets veranderen kon, wel nooit het licht zal zien, gaat ons betrekkelijk weinig aan. Zóóals het boekje verschenen is, is het alweder eene belangrijke bijdrage voor de geschiedenis onzer kunst, juist omdat het over een tijdvak, handelt waarvan men niet bijzonder veel weet.

Voorafgegaan door eene eenigszins sobere levensschets van den bij ons veel te weinig bekenden Jan Scorel, vindt men achtereenvolgens met groote nauw

keurigheid zijne hoogst belangrijke schilderstukken beschreven, die het Utrechtsch Museum zoo gelukkig is te bezitten; het zijn de volgende schilderijen:

a. Het Triptiek van de familie Visscher van der Gheer; b. een portretstuk van 12 leden der Utrechtsche Jeruzalems-Broederschap van 1525; c. een portretstuk van 13 leden dier Broederschap, ook van 1525; d. een portretstuk van 9 leden, van omstreeks 1535; e. een portretstuk van 5 leden, van omstreeks 1541. Deze portretten hebben den Schrijver aanleiding gegeven, om te gelijk eenige bijzonderheden mede te deelen over de bij ons te lande bestaan hebbende Jeruzalems-Broederschappen, die in den loop der 15de eeuw ontstonden en met de invoering der Hervorming te niet gingen. Zij bestonden uit pelgrims, die het H. Land bezocht hadden; nagenoeg in alle plaatsen vond men tal van zoogenaamde broederschappen gevestigd, wier doel was het verrichten van zekere diensten aan een altaar door een uit de kas der broederschap bezoldigden priester. Bij voorkeur bestonden zulke vereenigingen uit personen, die onderling op de eene of andere wijze verbonden waren, en zoo vereenigden zich ook alras de bedevaartgangers naar veel bezochte heilige plaatsen in verschillende steden tot broederschappen. Te Utrecht vond men b. v. in de St.-Jacobskerk sedert 1450 de St. Jacoba-broederschap, eene vereeniging van bedevaartgangers naar het in de Middeleeuwen zoo beroemde San Jago di Compostella in Spanje; in 1461 de broederschap,,der Romeijnen", d. i. van pelgrims, die naar Rome eene bedevaart gedaan (*) hadden. Zulke en dergelijke vereenigingen worden door den Schrijver opgesomd, als bestaan hebbende in Amsterdam, Haarlem, Dordrecht, Leiden, 's-Gravenhage, Kampen en Antwerpen. Nog had eraan kunnen toegevoegd worden, dat te Rotterdam reeds in 1366 eene broederschap van dienaars tot stand kwam. Immers de echtheid der door den Bisschop van Utrecht bevestigde oorkonde, die H. van Rhijn heeft medegedeeld in de Oudheden en Gestichten van het rechte Zuid-Holland en van Schieland; behelzende een verhaal van de opkomste en bevolking der steden en dorpen; de opbouwing van Kerken, Kloosters en Godshuizen; haare begiftigingen, kerkelijke goederen en inkomsten; hare oversten en geleerde Mannen, Voorrechten, Handvesten enz. Vermey 1719, 8". bl. 379) is nimmer betwijfeld.

(Leiden C.

Bij de onbekendheid, die vrij wel omtrent deze broederschappen schijnt te bestaan, is het misschien niet van belang ontbloot, op dien stichtingsbrief te wijzen, vooral omdat de Rotterdamsche broederschap wel tot de oudsten moet hebben behoord.

Om terug te keeren tot de beschrijving der schilderstukken, besluiten we deze aankondiging eenvoudig met te zeggen, dat ze onontbeerlijk is als bijdrage tot de kennis van Scorel's werk, maar ook dat ze niet minder belangrijk is uit een historisch-genealogisch oogpunt; immers, betrekkelijk de door Scorel afgebeelde Utrechtsche patriciërs heeft de heer Muller zooveel levensbijzonderheden en data opgespoord en medegedeeld, dat zijn arbeid een niet gering bewijs van belezenheid en werkkracht mag genoemd worden. Ook de door middel van autographie afgebeelde familie-wapens, die op het Triptiek der familie Visscher van der Gheer zijn aangetroffen, hebben geschiedkundige waarde en doen den teekenaar eer aan. 0.

(*) Enkelen der laatstgenoemde,,Romeynen"-Vereenigingen bestonden nog in de 17de en misschien nog in de 18de eeuw, natuurlijk met gewijzigde strekking; zilveren emblema's daarvan vindt men vermeld in den catalogus der zilvertentoonstelling, gehouden te Amster

dam in 1880.

Elders en Thuis. Indrukken en Afdrukken door H. Witte. Guldens-editie No. 127. 's Gravenhage, Henri J. Stemberg.

De Guldens-editie bestond tot hiertoe alleen uit werkjes van literarischen aard. Doch verandering van spijs doet eten, zegt het spreekwoord, en daarom vind ik 't eene gelukkige gedachte van den Uitgever, 'dat hij 't lezend publiek eens iets anders heeft voorgezet. Dat hij 't gerecht heeft laten toebereiden door den gunstig bekenden schrijver H. Witte, pleit gewis voor zijn goeden smaak.

Fonkelnieuw zijn de in bovengenoemd boekje vereenigde stukjes niet; ze werden reeds vroeger gepubliceerd in 't door den heer Witte geredigeerde weekblad Sieboldia. Toch mag de uitgave, als men in aanmerking neemt, dat Sieboldia bijna alleen door boom- en bloemkweekers gelezen wordt, niet overbodig worden genoemd.

Ruim een derde gedeelte van Elders en Thuis wordt besteed aan de Parijsche wereldtentoonstelling van 't jaar 1879. De indrukken, welke de Schrijver als botanicus gedurende zijn verblijf te Parijs en in de schoone omstreken van die trotsche stad opdeed, worden medegedeeld op eene zoo aangename wijze, dat ik mij overtuigd houd, dat zelfs menschen, die zelden of nooit iets anders lezen dan hunne nieuwsbladen, benevens een berg van romans en novellen, 't gedeelte, hetwelk over Parijs handelt, met graagte zullen lezen. Slechts weinigen dan ook verstaan de kunst, om op 't papier te keuvelen, als ik 't zoo mag noemen, beter dan de heer Witte.

't Hoofdstuk, dat over kunstbloemen handelt, verdient door alle dames gelezen te worden; want het is uitermate geschikt, om onze vrouwen en dochters te overtuigen, dat haar smaak, vooral waar het bloemen op hoeden geldt, in den regel nog veel te wenschen overlaat. Men tooit een hoed met bloemen, om 't schoonheidsgevoel te bevredigen; doch 't is, helaas! maar al te waar, dat de opschik van menige dame, dank zij hare slaafsche gehoorzaamheid aan de grillen en luimen der mode, door de mengeling van allerlei onmogelijke bloemen, waarboven de een of andere vogel heel pedant zijn snavel uitsteekt, veeleer doet denken aan wilde volksstammen dan aan de beschaafde maatschappij, waarin we leven. 't Hooge woord moet eruit: die zucht, om met kleuren te pronken, zoo schril, als de natuur ze niet oplevert, verraadt onze lagere afkomst, evenals 't dragen van oorbellen.

De kunstbloemen der Parijsche tentoonstelling leerden hem, wat de kunst vermag, als ze moeder natuur tot leidsvrouw kiest.

Zij, die 't park Monceau, de Buttes Chaumont, Versailles en Saint-Cloud vroeger bezocht hebben, zullen gewis de hoofdstukjes, welke daarop betrekking hebben, met het grootste genoegen lezen. Voor wie Parijs heeft leeren beoordeelen en veroordeelen onder den invloed van Zola's naturalistische romans, zullen ze eene ware verkwikking zijn.

Voor de volgende hoofdstukken geldt het Thuis van den titel. Tal van zaken, op tuinbouw, op verschillende soorten van planten of op deelen van planten betrekking hebbende, worden hierin met groot talent behandeld. Vooral de hoofdstukken, welke aan de knoppen gewijd worden, munten uit door levendigheid van voorstelling. Wie ze leest, zal, dunkt mij, als hij ten minste eenig gevoel voor natuurschoon heeft, genoopt worden, de planten met een geheel ander oog te bekijken, dan hij vroeger misschien gewoon was te doen. Ook de brandnetel wordt in verband met andere, aan haar verwante planten op eene boeiende wijze besproken.

« AnteriorContinuar »